Besluit Bouwwerken Leefomgeving (Bbl)

Van Bor naar Bbl en Omgevingsplan

Per 1-1-2024 zijn regels uit o.a. de Bor Bijlage II en het Bouwbesluit opgenomen in het Besluit Bouwwerken Leefomgeving (Bbl) en het Omgevingsplan. De regels voor vergunningsvrij bouwen uit de Bor Bijlage II, artikel 2, zijn terecht gekomen in het Bbl (met name artikel 2.29) en het Omgevingsplan (met name artikel 22.36) voor wat betreft de Omgevingsplanactiviteit. De bouwactiviteiten staan in artikelen 2.25 t/m 2.27 van het BBL.

Per 1-1-2025 zijn er nog een paar kleine wijzigingen doorgevoerd, die met name betrekking hebben op verbouwingen en verduurzaming. Deze wijzigingen zijn in blauw aangegeven.  Zie nieuwsbericht.

In het Besluit Bouwwerken Leefomgeving is een knip gemaakt in Bouwtechnisch vergunningsvrije activiteiten Omgevingsplan vergunningsvrije activiteiten. Het is een hele puzzel om er achter te komen of bij een verbouwing vergunning moet worden aangevraagd of niet.

Hieronder de meest relevante artikelen op een rij. In blauw wat per 1-1-2025 is aangepast.

Artikel 2.25. (aanwijzing vergunningplichtige gevallen bouwactiviteit: bouwwerken met een dak)

Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een bouwactiviteit te verrichten geldt voor een bouwactiviteit, voor zover die betrekking heeft op een gebouw of ander bouwwerk met een dak en dat gebouw of andere bouwwerk:

  • a. niet op de grond staat;

  • b. hoger is dan 5 m;

  • c. bij meer dan een bouwlaag, is voorzien van een verblijfsgebied op de tweede bouwlaag of hoger;

  • d. is voorzien van een dakterras, balkon of andere niet op de grond gelegen buitenruimte; of

  • e. als gevolg van de bouwactiviteit een hoofdgebouw wordt.

Artikel 2.26. (aanwijzing vergunningplichtige gevallen bouwactiviteit: bouwwerken zonder dak)

  • 1 Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een bouwactiviteit te verrichten geldt voor een bouwactiviteit, voor zover die betrekking heeft op een bouwwerk zonder dak en dat bouwwerk:

    • a. hoger is dan 5 m;

    • b. ondergronds is gelegen; of

    • c. de draagconstructie of de indeling in brandcompartimenten, subbrandcompartimenten of beschermde subbrandcompartimenten wijzigt.
  • 2 Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een bouwactiviteit te verrichten geldt ook voor een bouwactiviteit die betrekking heeft op een bouwwerk zonder dak als het gaat om een van de volgende bouwwerken:

    • a. een sport- of speeltoestel dat:

      • 1°. hoger is dan 4 m; of

      • 2°. niet alleen functioneert met behulp van de zwaartekracht of de fysieke kracht van de mens;

    • b. een constructie voor het overbruggen van een terreinhoogteverschil die:

      • 1°. hoger is dan 1 m; of

      • 2°. hoger is dan het aansluitende afgewerkte terrein;

    • c. een erf- of perceelafscheiding hoger dan 2 m; of

    • d. een schotelantenne die:

      • 1°. een doorsnede heeft van meer dan 2 m; of

      • 2°. de antenne, met antennedrager, gemeten vanaf de voet, hoger is dan 3 m.

  • 3 Als het gaat om een andere antenne dan bedoeld in het tweede lid, onder d, geldt de hoogte, bedoeld in het eerste lid, onder a, voor de antenne met de antennedrager en wordt die gemeten vanaf de voet, of bij bevestiging aan de gevel, vanaf het punt waarop de antenne, met antennedrager, het dakvlak kruist.

Artikel 2.27. (uitzonderingen aanwijzing vergunningplichtige gevallen bouwactiviteit in de artikelen 2.25 en 2.26)

  • 1 In afwijking van de artikelen 2.25 en 2.26 geldt het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een bouwactiviteit te verrichten niet voor de in die artikelen aangewezen bouwactiviteiten als die betrekking hebben op:

    • a. een bouwwerk dat valt onder gevolgklasse 1 als bedoeld in artikel 2.17; of

    • b. het gedeeltelijk vernieuwen of veranderen vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk waarbij de volgende onderdelen niet wijzigen:

      • 1°. de draagconstructie;

      • 2°. de indeling in brandcompartimenten, subbrandcompartimenten of beschermde subbrandcompartimenten; en

      • 3°. de isolatie van de gevel, of een gevelpaneel anders dan isolatie in een bestaande spouw met instandhouding van het bestaande buitengevelblad.

  • 2 In afwijking van de artikelen 2.25 en 2.26 en ongeacht of een uitzondering als bedoeld in het eerste lid van toepassing is, geldt het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een bouwactiviteit te verrichten ook niet voor een bouwactiviteit die betrekking heeft op een van de volgende bouwwerken:

    • a. een dakkapel;

    • b. een dakraam, daklicht, lichtstraat of soortgelijke daglichtvoorziening in een dak;

    • c. een kozijn, kozijninvulling of boeideel, of stucwerk;

    • d. een gevelpaneel, of na-isolatie van de gevel, anders dan het aanbrengen van isolatie in een bestaande spouw met instandhouding van het bestaande buitengevelblad, aan een bouwwerk als dat geen vloer heeft met een verblijfsgebied op een hoogte van meer dan 13 m;

    • e. een vlaggenmast die niet hoger is dan 6 m;

    • f. een magazijnstelling die:

      • 1°. niet hoger is dan 8,5 m;

      • 2°. alleen steunt op de vloer van het gebouw waarin zij wordt geplaatst; en

      • 3. °niet is voorzien van een verdiepingsvloer of loopbrug
    • g. een op de grond staand zwembad, bubbelbad of soortgelijke voorziening of een vijver;. 

    • h. een antenne-installatie met bijbehorend opstelpunt ten behoeve van de C2000-infrastructuur voor de mobiele communicatie door hulpverleningsdiensten;

    • i. een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voor een infrastructurele of openbare voorziening, als het gaat om een van de volgende bouwwerken:

      • 1°. een bouwwerk voor het weren van voorwerpen die de veiligheid van het weg-, spoorweg-, water- of luchtverkeer in gevaar kunnen brengen;

      • 2°. een bouwwerk voor de beveiliging van een weg, spoor- of waterweg of een spoorweg- of luchtvaartterrein;

      • 3°. een bouwwerk voor de verkeersregeling, verkeersgeleiding, handhaving van de verkeersregels, wegaanduiding, het opladen van accu’s van voertuigen, verlichting of tolheffing;

      • 4°. een bouwwerk voor het verschaffen van toegang tot het openbaar vervoer of openbaar vervoersgebouwen;

      • 5°. een bouwwerk voor het overbruggen van hoogtes door personen met een handicap in en nabij openbaar vervoersgebouwen of perrons;

      • 6°. een bovenleiding met de bijbehorende draagconstructie of seinpalen;

      • 7°. een ondergronds buis- of leidingstelsel, met inbegrip van een ondergrondse faunapassage;

      • 8°. een container voor het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer die:

        • i. niet hoger is dan 2 m; en

        • ii. als bovengronds geplaatst: een oppervlakte heeft van niet meer dan 4 m2;

      • 9°. een elektronische sirene voor het waarschuwen van de bevolking bij calamiteiten of de dreiging daarvan, met inbegrip van de daarbij behorende bevestigingsconstructie;

      • 10°. straatmeubilair; of

      • 11°. meubilair in openbaar vervoersgebouwen of op perrons;

    • jeen bouwkeet, bouwbord, steiger, heistelling, hijskraan, damwand, terreininrichting of andere hulpconstructie die functioneel is voor bouw-, onderhouds- of sloopwerkzaamheden, tijdelijke werkzaamheden in de grond-, weg- of waterbouw of werkzaamheden met een verplaatsbaar mijnbouwwerk als bedoeld in artikel 3.322, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, bij plaatsing op of in de onmiddellijke nabijheid van het terrein waarop die werkzaamheden worden verricht;.

    • k. een collector voor warmteopwekking of een paneel voor elektriciteitsopwekking;

    • l. een zonwering, rolhek, luik of rolluik aan of in een gebouw;

    • m. een afscheiding tussen balkons of dakterrassen;

    • n. een bouwwerk voor een nutsvoorziening, de waterhuishouding, het meten van de luchtkwaliteit, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer of het weg-, spoorweg-, water- of luchtverkeer, dat niet hoger is dan 5 m.

Artikel 2.28. (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op omgevingsplanactiviteiten bestaande uit een bouwactiviteit en het in stand houden en gebruiken van het te bouwen bouwwerk.

Artikel 2.29 t/m 2.31 Besluit Bouwwerken Leefomgeving, betreft vergunningsvrije  Omgevingsplanactiviteit. Dit zijn de oude regels uit de Bor Bijlage II, artikel 2. Deze bouwwerken zijn vrijwel altijd óók vergunningsvrij mbt de Bouwactiviteit. Tot 1-1-2025 was een zonnepaneel boven de 5 meter bouwtechnisch niet vergunningsvrij, maar dat is herstelt.

Onverminderd regels in het omgevingsplan over het in stand houden van een bouwwerk die betrekking hebben op de ernstige ontsiering van het uiterlijk van dat bouwwerk, geldt het verbod, bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een omgevingsplanactiviteit te verrichten, niet voor een omgevingsplanactiviteit voor zover de activiteit betrekking heeft op een van de volgende bouwwerken:

  • a. een bouwwerk voor zover daaraan gewoon onderhoud wordt verricht en daarbij detaillering, profilering en vormgeving van het bouwwerk niet wijzigen;

  • b. een dakkapel in het achterdakvlak of een niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak, als wordt voldaan aan de volgende eisen:

    • 1°. voorzien van een plat dak;

    • 2°. gemeten vanaf de voet van de dakkapel niet hoger dan 1,75 m;

    • 3°. onderzijde meer dan 0,5 m en minder dan 1 m boven de dakvoet;

    • 4°. bovenzijde meer dan 0,5 m onder de daknok; en

    • 5°. zijkanten meer dan 0,5 m van de zijkanten van het dakvlak;

  • c. een dakraam, daklicht, lichtstraat of soortgelijke daglichtvoorziening in een dak, als wordt voldaan aan de volgende eisen:

    • 1°. bij plaatsing in het achterdakvlak, een niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak of een plat dak:

      • i. de constructie steekt niet meer dan 0,6 m uit buiten het dakvlak respectievelijk het platte dak; en

      • ii. zijkanten, onder- en bovenzijde meer dan 0,5 m van de randen van het dakvlak of het platte dak; en

    • 2°. bij plaatsing in een ander dakvlak dan bedoeld onder 1°:

      • i. de constructie steekt niet uit buiten het dakvlak; en

      • ii. zijkanten, onder- en bovenzijde meer dan 0,5 m van de randen van het dakvlak;

  • d. een collector voor warmteopwekking of een paneel voor elektriciteitsopwekking op een dak, als wordt voldaan aan de volgende eisen:

    • 1°. bij plaatsing op een schuin dak:

      • i. binnen het dakvlak;

      • ii. in of direct op het dakvlak; en

      • iii. hellingshoek gelijk aan hellingshoek dakvlak;

    • 2°. bij plaatsing op een plat dak: afstand tot de zijkanten van het dak ten minste gelijk aan hoogte collector of paneel; en

    • 3°. als de collector of het paneel niet één geheel vormt met de installatie voor het opslaan van het water of het omzetten van de opgewekte elektriciteit: die installatie aan de binnenzijde van een bouwwerk geplaatst;

  • e. een kozijn, kozijninvulling, gevelpaneel, isolatieplaat of boeideel, of stucwerk, bij plaatsing in of aan de achtergevel of een niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijgevel van een hoofdgebouw, of in of aan een gevel van een bijbehorend bouwwerk, voor zover die gevel is gelegen in achtererfgebied;

  • f. een zonwering, rolhek, luik of rolluik aan of in een gebouw, als, voor zover het daarbij gaat om een rolhek, luik of rolluik in een voorgevel of een naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijgevel van een ander hoofdgebouw dan een woning of woongebouw, wordt voldaan aan de volgende eisen:

    • 1°. geplaatst aan de binnenzijde van de uitwendige scheidingsconstructie; en

    • 2°. voor ten minste 75% voorzien van glasheldere doorkijkopeningen;

  • g. een afscheiding tussen balkons of dakterrassen;

  • h. tuinmeubilair, als dat niet hoger is dan 2,5 m;

  • i. een sport- of speeltoestel voor alleen particulier gebruik, als wordt voldaan aan de volgende eisen:

    • 1°. niet hoger dan 2,5 m; en

    • 2°. alleen functionerend met behulp van de zwaartekracht of de fysieke kracht van de mens;

  • j. een erf- of perceelafscheiding, als die niet hoger is dan 1 m;

  • k. een constructie voor het overbruggen van een terreinhoogteverschil van niet meer dan 1 m die niet hoger is dan het aansluitende afgewerkte terrein;

  • l. een vlaggenmast op een gebouwerf, als wordt voldaan aan de volgende eisen:

    • 1°. niet hoger dan 6 m; en

    • 2°. ten hoogste een mast per gebouwerf;

  • m. een antenne-installatie voor mobiele telecommunicatie op of aan een bouwwerk, met inbegrip van een hekwerk ter beveiliging van een dergelijke antenne-installatie op of aan een bouwwerk als bedoeld onder 1°, als wordt voldaan aan de volgende eisen:

    • 1°. bij plaatsing op of aan een hoogspanningsmast, wegportaal, reclamezuil, lichtmast, windturbine, sirenemast of een niet van een bouwwerk deel uitmakende schoorsteen, of op een antenne-installatie als bedoeld onder n of een andere antenne-installatie voor zover hoger dan 5 m:

      • i. de antenne, met antennedrager, gemeten vanaf de voet, niet hoger dan 5 m; en

      • ii. de antenne hoger geplaatst dan 3 m, gemeten vanaf het bij het bouwwerk aansluitende afgewerkt terrein;

    • 2°. bij plaatsing op of aan een ander bouwwerk dan bedoeld onder 1°:

      • i. de antenne, met antennedrager, gemeten vanaf de voet, niet hoger dan 0,5 m; of

      • ii. de antenne, met antennedrager, gemeten vanaf de voet, of als deze is bevestigd aan een gevel van een gebouw, gemeten vanaf het punt waarop de antenne, met antennedrager, het dakvlak kruist, niet hoger dan 5 m; waarbij:

        • de antenne, met antennedrager, hoger geplaatst dan 9 m, gemeten vanaf het bij het bouwwerk aansluitende afgewerkt terrein;

        • de bedrading in of direct langs de antennedrager of inpandig aangebracht, of in een kabelgoot, als deze kabelgoot meer dan 1 m achter de voorgevel is geplaatst; en

        • de antennedrager bij plaatsing op het dak van een gebouw:

          • 1°. aan of bij een op het dak aanwezig object geplaatst;

          • 2°. in het midden van het dak geplaatst; of

          • 3°. elders op het dak geplaatst, als de afstand in meters tot de voorgevel van het bouwwerk ten minste gelijk is aan: 18 gedeeld door de hoogte waarop de antenne, met antennedrager, is geplaatst, gemeten vanaf het bij het gebouw aansluitende afgewerkt terrein tot aan de voet van de antenne, met antennedrager; of

    • 3°. de antenne voldoet aan de fysieke en technische kenmerken, opgenomen in de Uitvoeringsverordening kenmerken draadloze toegangspunten met klein bereik of in andere bij of krachtens artikel 57, tweede lid, van de Telecomcode gestelde regels;

  • n. een antenne-installatie met bijbehorend opstelpunt voor de C2000-infrastructuur voor de mobiele communicatie door hulpverleningsdiensten;

  • o. een andere antenne-installatie dan bedoeld onder m en n, als wordt voldaan aan de volgende eisen:

    • 1°. als het gaat om een schotelantenne:

      • i. de antenne-installatie achter het voorerfgebied geplaatst;

      • ii. de doorsnede van de antenne niet meer dan 2 m; en

      • iii. de antenne, met antennedrager, gemeten vanaf de voet, niet hoger dan 3 m; en

    • 2°. als het gaat om een andere antenne dan bedoeld onder 1°:

      • i. de antenne-installatie achter het voorerfgebied geplaatst; en

      • ii. de antenne, met antennedrager, gemeten vanaf de voet, of als deze is bevestigd aan de gevel, gemeten vanaf het punt waarop de antenne, met antennedrager, het dakvlak kruist, niet hoger dan 5 m;

  • p. een bouwwerk voor een infrastructurele of openbare voorziening, zie 1 t/m 8 in de wettekst:

  • q. een bouwkeet, bouwbord, steiger, heistelling, hijskraan, damwand, terreininrichting of andere hulpconstructie die functioneel is voor bouw-, onderhouds- of sloopwerkzaamheden, tijdelijke werkzaamheden in de grond-, weg- of waterbouw of werkzaamheden met een verplaatsbaar mijnbouwwerk als bedoeld in artikel 3.322, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, bij plaatsing op of in de onmiddellijke nabijheid van het terrein waarop die werkzaamheden worden verricht; of

  • r. een ander bouwwerk in voor- of achtererfgebied, als wordt voldaan aan de volgende eisen:

    • 1°. niet hoger dan 1 m; en

    • 2°. de oppervlakte niet meer dan 2 m2.

Artikel 2.30. (inperking vergunningvrije omgevingsplanactiviteiten met betrekking tot bouwwerken vanwege cultureel erfgoed)

  • Op een omgevingsplanactiviteit die wordt verricht in, aan of op een gemeentelijk monument, voorbeschermd gemeentelijk monument, provinciaal monument, voorbeschermd provinciaal monument, rijksmonument of voorbeschermd rijksmonument is artikel 2.29 niet van toepassing.

  • 3 Op een omgevingsplanactiviteit die wordt verricht op een locatie waaraan in het omgevingsplan de functie-aanduiding rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht is gegeven, is van toepassing:

    • a. artikel 2.29, onder a, alleen voor zover ook kleur en materiaalsoort van het bouwwerk niet wijzigen; en

    • b. artikel 2.29, onder b tot en met r, alleen voor zover het gaat om:

      • 1°. inpandige wijzigingen;

      • 2°. een wijziging van een achtergevel of achterdakvlak, als die gevel of dat dakvlak niet naar openbaar toegankelijk gebied is gekeerd;

      • 3°. een bouwwerk op gebouwerf aan de achterkant van een hoofdgebouw, als dat gebouwerf niet ook deel uitmaakt van het gebouwerf aan de zijkant van dat gebouw en niet naar openbaar toegankelijk gebied is gekeerd; of

      • 4°. een bouwwerk op een locatie die onderdeel is van openbaar toegankelijk gebied.

Begrippen

Van de Bor Bijlage II naar Bbl en Bruidsschat

zie hier de transponeringstabellen

bor

De Bor Bijlage II komt voor een deel terug in het Besluit Bouwwerken Leefomgeving (Bbl) en voor een deel in het Omgevingsplan. Veel blijft voorlopig hetzelfde, maar let wel op dat de gemeente het Omgevingsplan kan aanpassen! Voor bijbehorende bouwwerken gelden niet meer de landelijke regels. De gemeente kan zelf bepalen wat vergunningsvrij is (voor wat betreft de omgevingsplanactiviteit)

Om er achter te komen of een bouwwerk (met of zonder dak) bouwtechnisch vergunningsplichtig is, kijkt u eerst of het valt onder art. 2.25 en 2.26. Is het vergunningsplichtig, dan kijkt u of het valt onder de uitzonderingen van artikel 2.27.

Begrippen

 

Het besluit verwijst naar artikel 5.1  in de Omgevingswet:

1 Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende activiteiten te verrichten:

  • a. een omgevingsplanactiviteit,

  • b. een rijksmonumentenactiviteit,

  • c. een ontgrondingsactiviteit,

  • d. een stortingsactiviteit op zee,

  • e. een Natura 2000-activiteit,

  • f. een jachtgeweeractiviteit,

  • g. een valkeniersactiviteit,

tenzij het gaat om een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen geval.

2 Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende activiteiten te verrichten:

  • a. een bouwactiviteit,

  • b. een milieubelastende activiteit,

  • c. een lozingsactiviteit op:

    • 1°. een oppervlaktewaterlichaam,

    • 2°. een zuiveringtechnisch werk,

  • d. een wateronttrekkingsactiviteit,

  • e. een mijnbouwlocatieactiviteit,

  • f. een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot:

    • 1°. een weg,

    • 2°. een waterstaatswerk,

    • 3°. een luchthaven,

    • 4°. een hoofdspoorweg, lokale spoorweg of bijzondere spoorweg,

    • 5°. een installatie in een waterstaatswerk,

  • g. een flora- en fauna-activiteit,

voor zover het gaat om een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen geval.